Hittestress bij melkvee

Hittestress bij melkvee: hoe kunt u zich het beste voorbereiden?

Wist u dat koeien al vanaf 21°C last kunnen krijgen van hittestress?

Hoe hoger de productie en hoe meer voer de dieren opnemen, hoe gevoeliger ze zijn om hittestress te ontwikkelen. Hoogproductieve koeien hebben dus meer last van de warmte dan droge koeien en het jongvee. Ook door een hoge luchtvochtigheid en een lage windsnelheid kunnen dieren hun warmte slechter kwijt.

Koeien met hittestress zijn minder actief, zullen minder voer opnemen en blijven langer staan in de boxen. Bij aanhoudende stress en zeer hoge temperaturen kunt u de koeien herkennen aan de versnelde ademhaling en het ademen met open mond. Na verloop van tijd kan de productie dalen en worden de dieren vatbaarder voor andere aandoeningen zoals een pensverzuring, klauwproblemen of een uierontsteking.

Houd uw vee indien mogelijk zo veel mogelijk binnen en optimaliseer de ventilatie in de stal. Dieren met weidegang best ’s nachts buiten laten of overdag op een weide plaatsen met schaduw plaatsen en een makkelijk te bereiken waterbron. Zorg dat er voor alle leeftijden vers koel water vrij ter beschikking is, en vergeet hierbij niet om ook de jongste kalveren extra water te geven. Ook via de voeding is het nodige bij te sturen, hierbij kan men denken aan: extra bicarbonaat, zouten en vaker vers voer voordraaien om broei te voorkomen en voeropname op peil te houden.

Hang bijvoorbeeld een thermometer op en indien de omgevingstemperatuur in de stal boven de 26°C komt is het aangeraden om de dieren actief te koelen. Het koelen kan op verschillende manieren gebeuren. Door middel van ventilatoren, vernevelings systemen of door de koeien nat te maken. Door de middelen te combineren kunnen de koeien zo optimaal mogelijk hun warmte kwijt. Probeer de uiers en ligbedden wel droog te houden. Het nat spuiten van het dak kan ook voor de nodige temperatuursdaling in de stal zorgen. 

Meer informatie omtrent hittestress bij melkvee kunt u lezen in het Draaiboek Hittestress van de UGA.

Bron: GD Diergezondheid